Alvis: van luxe wagens tot militaire uitrusting

Ondanks de elegante, sportieve en technologisch geavanceerde auto's is Alvis een van de minst bekende verdwenen Britse merken. Dit is het verhaal van een bedrijf dat te snel uit het autolandschap verdween.

Het verhaal van Alvis begon met een ontmoeting tussen twee mannen: Thomas George John, oprichter in 1919 van de motor- en autofabrikant T.G.John Ltd, en Geoffrey de Freville, een voormalige werknemer van Bentley. Eind 1919 werd de Alvis Car and Engineering Company Limited opgericht en de twee partners gingen meteen aan de slag met hun eerste automodel: de 10/30. Dit model werd vanaf 1920 op de markt gebracht. Deze auto werd vanaf 1920 op de markt gebracht en was vrij conventioneel, maar had als onderscheidend kenmerk een 1,5-liter motor met aluminium zuigers, een revolutionaire technische keuze voor die tijd. Vanaf het begin vertrouwden de oprichters van Alvis op geavanceerde technologieën, zoals blijkt uit de 4 remmen die standaard op de 12/40 werden gemonteerd in 1926 en de toepassing van voorwielaandrijving vanaf 1925, 1928 voor het eerste productiemodel, iets wat nog nooit was vertoond in Groot-Brittannië!

Te vooruitstrevend?

Niet alleen was de Alvis FWD de eerste in zijn soort in de geschiedenis van de Britse automobielindustrie, maar zou de wagen het daar niet bij houden: zijn 4-cilinder motor met bovenliggende nokkenas was gekoppeld aan een versnellingsbak met 4 versnellingen en kon worden uitgerust met een supercharger voor nog betere prestaties. De auto was ook uitgerust met 4 onafhankelijke wielen en een laag chassis... en dit 96 jaar geleden! Het jaar daarop ontwikkelde Alvis een 8-cilinder motor met dubbele bovenliggende nokkenassen. Ondanks hun raffinement vonden deze twee modellen niet echt een publiek en verkochten ze slecht. Dit was het begin van de financiële problemen van het merk.

De komst van de 6 in-lijn

Uiteindelijk bleek de 6-cilinder motor het grootste commercieel succes te zijn. Vanaf 1933 werd deze overhead-valve unit gecombineerd met een chassis met onafhankelijke wielen en een versnellingsbak met 4 versnellingen. De Crested Eagle en Speed 20 waren snelle (topsnelheid meer dan 110 km/u), elegante en bijzonder aerodynamische auto's. De motorinhoud nam geleidelijk toe tot 4,3 liter (1936-1940) en 137 pk. Alvis produceerde niet alleen auto's, maar begon in 1936 ook vliegtuigmotoren te assembleren voor de RAF. De Tweede Wereldoorlog bracht het bedrijf ertoe om mee te doen aan de oorlogsinspanning door pantservoertuigen te bouwen. Helaas werd de fabriek gebombardeerd en vernietigd tijdens luchtaanvallen door het Duitse leger in 1940.

Geleidelijk interesseverlies

In 1946 lanceerde het bedrijf de TA 14, een 4-cilinder 1,9-liter Speed 25 met een carrosserie op een verlengd 12/70-chassis. De carrosserieën werden geleverd door Mulliner, Carbodies of Tickford, die ook de cabriolets leverden. Op de Autosalon van Genève van 1950 werd de TA 21 gelanceerd, een 3-liter 6-cilinder auto. Er werden 1003 sedans en 302 cabriolets gebouwd. Nog vertrouwelijker was de TB 21 roadster, waarvan er slechts 31 werden geproduceerd. In 1955 zat Alvis zonder carrosseriebouwer omdat al zijn partners waren uitgekocht of druk waren met andere contracten. De Zwitserse importeur van het merk, Hermann Graber, bood zijn diensten aan en ontwikkelde verschillende carrosserieën in de modieuze pontonstijl. In die tijd concentreerde het management van Alvis zich op zijn militaire activiteiten en verwaarloosde het de automobielsector, wat betekende dat er zeer spaarzaam auto's werden geproduceerd. In 1958 leidde een overeenkomst met Park Ward echter tot de TD 21, een model dat in (kleine) series werd geproduceerd en minder duur was dan de auto's die in Zwitserland door Graber werden gebouwd. Hoewel de verkoop enigszins aantrok, bleef Alvis nog steeds achter bij concurrenten als Aston Martin en Jaguar.

Een triest einde

Terwijl gesprekken met Aston Martin een sprankje hoop boden voor Alvis, werd het merk uiteindelijk tot ieders verbazing in 1965 opgekocht door Rover. Twee jaar later stopte het merk voorgoed met de productie van auto's, maar het zich bleef ontwikkelen op de markt van gepantserde auto's. Hoewel Rover van plan was om de badge Alvis te gebruiken voor luxecoupéprojecten, maakte de overname door British Leyland in 1968 een definitief einde aan de geschiedenis van het merk.

Over de auteur:

Lees verder