Anekdotisch genoeg, produceert het merk Intermeccanica al sinds 1960 pittige auto's in zeer kleine aantallen voor gepassioneerde autoliefhebbers.
Frank Reisner werd in 1932 in Hongarije geboren en verliet Boedapest met zijn ouders om naar Canada te verhuizen. Hij was actief in de industriële verfsector, maar had vooral een grote passie voor auto's. Samen met zijn vrouw Paula startte hij met racen. Een paar jaar later verhuisde het stel naar Italië en richtten ze hun eigen bouwbedrijf op: Intermeccanica. Reisners eerste project was een racechassis voor het merk Gianini. Nu gevestigd in Turijn, ontwikkelde het bedrijf racekits en sportuitlaten voor een aantal populaire Europese modellen. Het was in 1960 dat Reisner serieus aan de slag ging met het bouwen van een junior formule met een achterin gemonteerde Peugeot motor. Het was een belangrijk jaar voor Intermeccanica, dat een schattige kleine aluminium coupé produceerde met de naam IMP (voor Intermeccanica-Puch), aangedreven door een Daimler-Puch 500cc motor en Fiat 500 onderdelen. Deze raceauto had enig succes en uiteindelijk werden er 21 exemplaren geproduceerd.
Vallen en opstaan
Het jaar daarop verhoogde Intermeccanica zijn ambities en begon het met het ontwerp van de Apollo GT, een elegante coupé voor het Amerikaanse bedrijf International Motor Cars. Hoewel de eerste schetsen werden gemaakt door Ron Plescia, was het uiteindelijk Franco Scaglione die met het uiteindelijke ontwerp van de auto kwam. Volgens een concept dat toen erg in de mode was in het luxesegment, combineerde hij Italiaans design met een Amerikaanse motor van een Buick V8. Tussen 1961 en 1965 werden 90 coupés en 11 cabriolets verkocht, terwijl in het laatste productiejaar een 2+2 versie werd gepresenteerd op de New York Motor Show. In de jaren daarnop bouwde Intermeccanica de Veltro concept car, gebaseerd op een Ford 106E, maar die het daglicht nooit zag. Het bedrijf maakte naam met een Mustang die werd omgetoverd tot een jachtbreak voor een Amerikaans reclamebureau. Reisner ging vervolgens samenwerken met Jack Griffith om een nieuwe sportwagen in serie te produceren: de Griffith GT. Toen de eerste auto's waren geassembleerd, ging het bedrijf van Griffith failliet. Steve Wilder, een late investeerder in het project, nam de productie over en werkte samen met Holman & Moody in North Carolina aan de productie van de auto, die werd omgedoopt tot Omega. Uiteindelijk werden er slechts 33 exemplaren gemaakt.
De start van succes
Wilder trok zich uiteindelijk terug uit het project en Reisner ging door met de productie van de Omega. Het probleem was dat de naam toen was verkocht aan General Motors. De wagen werd daarom omgedoopt tot de Intermeccanica Torino en voorzien van een nieuwe 4,7-liter Ford V8-motor. Hij werd gepresenteerd op de New York Motor Show van 1967 en was een groot succes, vooral in zijn cabrioletversie. De naam 'Torino', ook gebruikt door het merk met de blauwe ovaal, werd al snel veranderd in de "Italia", nadat er slechts 45 auto's waren geproduceerd. De auto werd uitgerust met een nieuwe 5,0-liter motor om te voldoen aan de Noord-Amerikaanse vervuilingsnormen. In 1970 waren er al bijna 500 exemplaren verkocht. In 1971 presenteerde Intermeccanica de Murena GT Station Wagon, een zeer luxueuze auto die in een kleine serie van 11 exemplaren werd geproduceerd.
Veranderingen
In 1971 werd de scheiding met Ford afgerond en General Motors nam een groot belang in de Centaur, een prototype met Corvette-motor geproduceerd door Intermeccanica. Het resultaat was de Indra, een sportwagen met V8-motor die verkrijgbaar was als coupé, cabriolet en een 2+2 versie vanaf 1972. GM dwong Reisner al snel om 200 motoren per keer te kopen, wat voor hem financieel onmogelijk was. De Chevy V8 werd vervangen door een 6-cilinder 2,8-liter Opel-motor. Bitter, de toenmalige importeur van Intermeccanica in Duitsland, verliet het merk om zijn eigen auto te produceren (Bitter CD) en GM besloot om de Indra niet langer te verkopen in zijn concessies. De oliecrisis van 1973 maakte een definitief einde aan de productie van de sportwagen, waarvan er 127 werden gebouwd.
Nieuwe start
Tijdens de commercialisering van de Indra produceerde Intermeccanica ook de Squire, een replica van de SS100. Na het Indra-debacle verhuisde de familie Reisner in 1975 naar Californië om een kopie te maken van de Porsche 356 Speedster. Hiervoor huurde Frank Reisner een echt model en maakte hij een mal van de carrosserie. Hij gebruikte het chassis en de aandrijflijn van een Volkswagen Kever, die technisch gezien erg op elkaar leken. Reisner bundelde zijn krachten met Tony Baumgartner en richtte Automobili Intermeccanica op. Er werden bijna 600 auto's geassembleerd voordat de baas van het bedrijf zijn aandelen verkocht aan Baumgartner.
Terug naar Canada
In 1981 koesterde Reisner de wens om een replica te maken van de Porsche 356 Type D cabriolet, comfortabeler dan de Speedster. Het jaar daarop verhuisde hij zijn activiteiten naar Vancouver, Canada, om de RS Roadster te produceren. Intermeccanica International Inc verbeterde de RS in 1985 door het Volkswagen-chassis te vervangen door een buizenchassis. Het jaar daarop werd de Roadster RS Turbo gelanceerd, aangedreven door een 6-cilinder Porsche motor. Nog verrassender was dat het merk in 1995 een replica onthulde van de Volkswagen Kubelwagen die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse leger werd gebruikt. Frank Reisner overleed in 2001 en het bedrijf werd overgenomen door Henry, zijn oudste zoon. Vandaag de dag bestaat Intermeccanica nog steeds en genieten de replica's van hoge kwaliteit een zeker succes, vooral op de Amerikaanse en Japanse markt.