René Bonnet, de liefde voor competitie

Als autocoureur en monteur heeft René Bonnet een aantal originele en bijzonder efficiënte auto's ontworpen, waarvan de meeste in de competitie zijn bekroond.

In het begin was er niets dat René Bonnet, geboren in 1904, voorbestemde voor de autosector, want na zijn militaire dienst werd hij met bottuberculose gediagnosticeerd. Gedwongen om twee jaar lang volledig immobiel te blijven, overtuigde hij zichzelf er uiteindelijk van dat hij niet ziek was en leerde hij zichzelf opnieuw te verplaatsen. Na zijn terugkeer in het actieve leven werkte hij voor een korte periode in de weverij. In 1929 ging hij zijn zus helpen in de garage van haar zwager, die onverwacht was overleden. Daar ontdekte hij mechanica en motorsport, een wereld die hem fascineerde. Twee jaar later kocht hij zijn eigen bedrijf: een gespecialiseerd timmerbedrijf dat hij overnam van Madame Deutsch. Haar zoon, Charles, studeerde op dat moment polytechniek. René Bonnet en Charles Deutsch konden het goed met elkaar vinden en werden vrienden.

De roep van competitie

Bonnet droomde ervan om autocoureur te worden en nam lessen op het circuit van Montlhéry. Vol zelfvertrouwen nam hij met een Formule Sport-auto deel aan de Grand Prix van de Automobile Club de France. Helaas kon hij door zijn onbetrouwbare Amilcar Pegase niet aan de start verschijnen. Hij liet zich echter niet ontmoedigen en maakte plannen om zijn eigen racewagen te maken met mechanische onderdelen van een Citroën Traction. Hij riep de hulp in van Charles Deutsch, nu een ingenieur, die hem graag wilde helpen. De eerste auto was klaar in 1936. In deze periode nam Bonnet deel aan talloze wedstrijden, waarbij hij Deutsch met zich mee sleepte. De oorlog maakte een einde aan deze passie, maar zodra de vijandelijkheden voorbij waren, bouwden de twee vrienden 'tanks', een soort raceauto met geïntegreerde vleugels, aangedreven door Citroën- en vervolgens Panhard-motoren. In 1947 richtten ze Deutsch et Bonnet of D.B. op, een volwaardig automerk.

Licht en innovatief

In 1950 presenteerde D.B. zijn eerste auto, een cabriolet aangedreven door een Panhard Dyna 750 cc motor. Twee jaar later werd ook een gesloten model onthuld. De passie voor competitie was nog steeds springlevend en er werden meer geavanceerde 'tanks' gebouwd. Van zijn kant lanceerde Deutsch de Monomil, een verbazingwekkende eenzitter met een Panhard motor, die werd gebruikt om een promotieformule te creëren. Hieruit kwamen talenten naar voren zoals Jo Schlesser. In 1959 werd de reputatie van D.B. erkend toen het bedrijf het officiële raceteam van Panhard werd. Panhard raakte in de ban van D.B.'s meesterschap over lichtgewicht carrosserieën en innovatieve technologie. De auto's van het bedrijf schitterden in prestigieuze wedstrijden zoals de 24 uur van Le Mans en de 12 uur van Sebring. De DB HBR5 coupé was de snelle, efficiënte "raceklare" auto waar amateur- en professionele coureurs om schreeuwden.

Uiteenlopende wegen

In 1961 kregen Deutsch en Bonnet ruzie. Terwijl Deutsch geloofde in de toekomst van voorwielaandrijving en Panhard tweecilindermotoren, was Bonnet voorstander van de door Renault geproduceerde middenmotor. Het jaar daarop werd de scheiding beklonken en D.B. stopte met zijn activiteiten. Charles Deutsch richtte C.D. op, terwijl René Bonnet Automobiles René Bonnet oprichtte. Bonnet vertrok niet met lege handen, want hij behield de plannen voor de D.B. Le Mans, een wegmodel, waaruit hij twee evoluties haalde: de René Bonnet Missile en de Le Mans. Deze gebruikten aandrijflijnen van Renault (Dauphine voor de Missile, Estaffette voor de Le Mans). Tegen 1964 werden er 300 Missiles en ongeveer zestig Le Mans gebouwd.

Van circuit naar weg

In 1962 nam de fabrikant met een prototype deel aan de 24 uur van Le Mans. Het kreeg de naam Djet, had een motor middenachter geplaatst en eindigde als 17e. Datzelfde jaar presenteerde René Bonnet een wegversie van de Djet op de Autosalon van Parijs. Deze kleine tweezits coupé had een polyester carrosserie en een chassisbalk waarin een klein Renault blok was gemonteerd. De Djet was destijds de eerste auto voor de weg met deze revolutionaire architectuur en had een fabriek nodig die deze naam waardig was om onder de best mogelijke omstandigheden te worden geassembleerd. René Bonnet nam zijn intrek in de gebouwen van een voormalige spinnerij in Romorantin. Een plaatselijk parlementslid vergemakkelijkte de verhuizing, die ook de steun kreeg van Matra, een plaatselijk bedrijf dat geïnteresseerd is in composietcarrosserieën.

Van Djet naar Jet

Er werd een Djet-reeks gecreëerd, de Djet I uitgerust met een 1108 cm³ motor, de Djet II met een 996 of 1108 cm³ blok uitgerust met een halfronde cilinderkop. De Djet III is geavanceerder, met een chassis met meerdere buizen en dezelfde motor als de II, en het hoogtepunt van de serie is de Djet IV, met een chassis met meerdere buizen en een 996 cc motor met dubbele nokkenassen. Met een gewicht van slechts 530 kg flirtte de Djet IV met een topsnelheid van 200 km/u. Helaas waren de verkopen van René Bonnet's auto's slecht door de concurrentie van Alpine, en het ging niet goed met het bedrijf. Eind 1964 werd het bedrijf opgeslokt door Matra, dat de divisie Matra Sports car oprichtte. De Djet V en VI werden verkocht onder het merk Matra-Bonnet. In juli 1966 droeg de auto alleen nog het Matra-logo en in 1967 veranderde de naam in Jet. Automobiles René Bonnet ging failliet en de laatste auto's werden het jaar daarop verkocht, om plaats te maken voor de 530, het eerste model dat volledig door Matra was ontworpen. René Bonnet werd vergeten door de autosportwereld en wijdde zich aan het runnen van zijn VW-Audi-dealer in Champigny-sur-Marne. Hij stierf aan hartfalen achter het stuur van zijn auto op 13 januari 1983.

Over de auteur:

Lees verder